Infectie

Ik voel me weer sterk en fit. Precies op tijd klaar voor de volgende chemokuur. Als ik me zo voel kan ik er weer tegen aan. Maar eerst nog lekker twee daagjes weg met Frans om het einde van de AC-kuur te vieren. We willen naar een fijn hotel in De Lutte, niet te ver weg en in een mooie, landelijke omgeving. Even de focus op iets leuks, voordat een nieuwe reeks van twaalf wekelijkse chemokuren gecombineerd met immuuntherapie begint.

’s Avonds krijg ik plotseling pijn bij mijn schouderblad. Het doet zo zeer dat ik niet meer kan hoesten of kuchen zonder dat de tranen in mijn ogen springen. ’s Nachts kan ik niet slapen van de pijn. Ik vraag me af of het een spierenkwestie is of misschien iets met mijn longen. Ik besluit de volgende dag eerst naar de huisarts te gaan om hierover helderheid te krijgen.

Frans heeft een belangrijke afspraak voor zijn werk en ik besluit dat ik fit genoeg ben om zelf hulp in te schakelen. Ik bel eerst de huisarts voor een afspraak. Gelukkig kan ik nog vandaag terecht. Vervolgens bel ik een vriend met het verzoek om mij naar de huisarts te brengen, want ik ben door de zere schouder niet in staat om zelf met de zware camper te rijden.

Alles lijkt in de flow te zitten; mijn vriend wil me graag brengen en zo zit ik om kwart voor elf bij de huisarts, die vraagt hoe het met me gaat. Ik antwoord dat ik de chemo zwaar vind en dat ik er genoeg van heb en opzie tegen de nieuwe reeks. Dan vertel ik dat ik slecht heb geslapen, omdat ik vannacht zo’n pijn aan mijn schouder had en dat ik graag wil dat ze daar naar kijkt. Ze zegt: ‘ja, dan slaap je slecht en dan lig je te piekeren.’ Ik zeg, ‘nee, ik lig wakker door de pijn.’ ‘Ja’, zegt ze weer, ‘en dan lig je te piekeren. Heb je van mij al slaaptabletten gehad?’ Ik raak geïrriteerd en zeg dat ik prima slaap, maar dat de pijn aan mijn schouder het probleem is. Ze kijkt me niet begrijpend aan en ik vraag me af of ik echt zo onduidelijk ben of dat ze het vanuit haar beleving heel erg aan het invullen is. Ik houd het op het laatste.

Ze onderzoekt mijn longen en zegt dat die prima zijn. Ze denkt dat het de ophanging van de schouder is. Ik moet pijnstillers nemen en kan eventueel naar de fysio om het los te laten masseren. Mijn vriend brengt me weer naar huis waar ik direct bij de fysio een afspraak probeer te regelen voor vandaag. Ik voel dat ik behoefte heb aan een hele zachte aanpak en het treft dat ik een lymfedrainage therapeut aan de lijn krijg. Het voelt goed en ze kan al over twintig minuten. Dus vraag ik aan mijn vriend of hij me ook nog even naar de fysio kan brengen, dan is hij nog net op tijd thuis, voor zijn kinderen uit school komen. Op de terugweg zal ik naar huis lopen, dan heb ik mooi mijn dagelijkse wandelingetje gehad.

De lymfedrainage therapeut is heel lief en zacht, maar toch kom ik er depressief vandaan, omdat ze vertelt wat de bestraling jaren na dato nog voor nare bijwerkingen kan hebben. Ik heb best wel wat vocht in mijn borst, bij de oksel en ook in het hele ruggebied. De pijn die ik nu op verschillende plekken op mijn ribbenkast voel, kan komen, doordat de bestraling mijn ribben heeft aangetast. Tijdens de behandeling krijg ik steeds meer pijn. Een stekende pijn op de borst, onder mijn oksel en op de ribben. We besluiten dat het genoeg is geweest voor vandaag. Ik ben misselijk van de pijn. Verdwaasd loop ik naar buiten. Shit, nu moet ik nog thuis zien te komen. Huilend van pijn en ellende strompel ik huiswaarts. Achter een auto verwissel ik snel mijn pruik voor een lekkere warme muts en laat de pruik in de rugzak zakken. Ik zie iemand van de tennis langskomen, maar ze herkent me niet. Logisch, ik ben veranderd in een klein, zielig, onherkenbaar stukje mens. Ik voel me geen schim meer van wie ik ooit was. Had ik nog de ambitie om van het voorjaar weer op de tennisbaan te staan, nu lijkt het vrijwel onmogelijk dat ik met die pijnlijke arm ooit nog kan tennissen en zou ik er op dit moment heel wat voor over hebben om pijnvrij te zijn.

De weg naar huis lijkt eindeloos lang. Op de stoep voor de voordeur staat een verrassingspakket met een lief briefje, maar ik heb niet de kracht om het op te tillen en laat het buiten op de stoep staan. Eenmaal thuis neem ik snel twee paracetamol en duik het bed in. ’s Avonds komen vrienden van ons koken. Het is gezellig, maar het eten smaakt me niet. Ik probeer toch zoveel mogelijk naar binnen te werken, maar ik voel me niet lekker. Zal ik naar bed gaan of nog even blijven zitten? Ik kies ervoor om nog even te blijven zitten, want het gezelschap leidt me af van het ziek zijn. Frans vertrekt weer richting ’s-Heerenberg, omdat er een dringend probleem is bij een klant. Niet veel later zwaai ik onze vrienden uit en besluit linea recta naar bed te gaan.

Als ik naar het toilet ga merk ik dat ik zwarte ontlasting heb. Ik weet dat dat kan duiden op een bloeding. Ik bel direct de 24-uurs dienst van het ziekenhuis en de oncologie verpleegkundige vraagt hoe ik me voel. Rillerig en pijn bij het ademen is mijn antwoord. ‘Kom maar direct naar de spoedeisende hulp’, zegt ze, ‘ik wacht je op en maak alles in orde.’

Ik bel Frans om te zeggen dat ik hem nodig heb en dat hij naar het ziekenhuis moet komen. Ik ga vast lopen, omdat het te lang duurt voor hij er is. Ik zie hem daar wel. Ik pak me goed in met een extra sjaal en dikke muts en loop op mijn tandvlees de 400 meter naar de eerste hulp. Daar word ik opgewacht door de verpleegkundige die me direct naar een bed loodst dat in een kleine ruimte staat, die ik direct herken van de opname van Frans tijdens zijn acute blindedarm ontsteking een paar jaar geleden.

Ik lig te rillen van de kou, maar voel me kalm en vol vertrouwen. Dit gaat goed komen. Ik voel me dankbaar voor de zorg die me omringt. De verpleegkundige komt met een heerlijk voorverwarmde deken. Ze neemt de temperatuur op en die is 38,6 graden; genoeg om bloed af te nemen en op kweek te zetten. Ik vertel dat ik een port-a-cath heb. Hiervoor komt een speciale verpleegkundige, want niet iedereen kan bloed prikken via de port-a-cath en dan nog blijkt het een hele toer te zijn. Er wordt geprikt maar er komt geen bloed. Nog maar eens proberen, maar zonder resultaat. Dan wordt er een oncologie verpleegkundige bijgehaald, maar het lukt nog steeds niet. Dan ga ik samen met Frans, die inmiddels is gearriveerd, even naar het toilet. Als ik terugkom gaan ze nog één poging wagen, anders moet het toch via een ader in de arm. Gelukkig spuit het bloed er nu ineens uit.

Ik heb erge, stekende pijn gekregen in mijn rug, een soort krampen, die ik niet kan tegengaan door te ontspannen. Ik ga zitten met mijn hoofd op mijn knieën. Zo naar voren geleund heb ik minder pijn. Ik ben zo moe, maar ik kan niet slapen. Een vrouwelijke arts komt me onderzoeken. Het beeld is niet eenduidig. Ik moet een thoraxfoto laten maken. Daarna moeten we een tijd wachten en dan komt de arts weer terug. Ik word opgenomen, waarschijnlijk met een infectie, maar ze weten nog niet waar. De arts zegt: ‘we gaan goed voor u zorgen’. Van een verpleegkundige krijg ik een injectie met paracetamol en daarna mijn eerste antibiotica-shot. Het is een brede antibiotica kuur die tegen heel veel dingen werkt. Mocht het niet aanslaan, dan is er over een paar dagen de uitslag van de bloedkweek, waardoor ze precies weten wat de oorzaak is en welke antibiotica het best kan worden ingezet.

Om half twee ’s nachts rijdt een verpleegkundige me met behulp van Frans met het bed door de gangen van het ziekenhuis. Ik word opgenomen op de afdeling Acute hulp. Omdat ik een hoog infectiegevaar heb krijg ik een eigen kamer. Ik voel me naar, elke inademing doet pijn bij mijn ribben. Ik probeer een houding te vinden die minder pijn doet en neem afscheid van Frans die nu naar huis toe gaat. De verpleegkundige doet nog een intake en dan kan ik eindelijk proberen te slapen. De pijn zakt heel langzaam, maar toch doe ik geen oog dicht. Op de klok die tegenover me hangt zie ik de minuten tergend langzaam wegtikken. Af en toe dommel ik wat en is er ineens een half uur voorbij. Rond half zeven komt de verpleegkundige voor de controles van bloeddruk, hartslag en temperatuur. Ik heb nog steeds koorts.