Stress

Ik zit in de infectieweek. Dat betekent dat het niveau van mijn witte bloedlichaampjes heel laag is. De chemo heeft ze kapot gemaakt en mijn lichaam heeft nog niet de tijd gehad om nieuwe te maken. Daarom ben ik vatbaar voor infecties, want mijn lichaam heeft niet de manschappen om virussen en bacteriën te lijf te gaan. Als ik toch een infectie oploop moet ik naar het ziekenhuis voor antibiotica. Een infectie ligt niet alleen op de loer bij mensen die verkouden zijn, griep of een koortslip hebben, maar ook bij niet goed gewassen salades, rauw vlees, ongeschild fruit en kleine wondjes die ik op kan lopen wanneer ik mezelf snijd of stoot. Een bloedende aambei kan al voldoende zijn voor een heftige infectie.

Verder heb ik op het moment weinig rode bloedcellen, waardoor mijn lichaam een zuurstoftekort ervaart. Er is wel voldoende zuurstof, maar er zijn te weinig rode bloedcellen om de zuurstof naar de cellen te transporteren. Hierdoor heb ik een bleke gelaatskleur en voel ik me snel moe en uitgeput. Tenslotte kan ook het niveau van de bloedplaatjes tijdelijk aan de lage kant zijn, waardoor mijn bloed niet zo snel stolt. Hiervan kan ik onverklaarbare blauwe plekken krijgen, een bloedneus of bloedend tandvlees.

Ik merk dat het me stress geeft om voortdurend alert te zijn op infecties. Als ik in het bos loop ben ik continue op mijn qui-vive dat er geen hond tegen me op springt of dat de tak in zijn bek niet net tegen mijn bovenbeen aan slaat. Als ik mensen tegen kom kijk ik angstvallig of ze niet snotterig zijn of een rare hoest hebben. Ik vermijd supermarkten. Voor de zekerheid schil ik al het fruit en alle groenten. Ik poets zes keer per dag mijn tanden en spoel daarna met zout water.

Als Frans een spatel waar hij net rauw gehakt mee heeft staan omroeren, gebruikt om door een salade te roeren, schreeuw ik tegen hem, dat hij verdomme eens wat alerter moet zijn en uit zijn doppen moet kijken, ik kan een infectie nu echt niet gebruiken. Stress maakt een onaangenaam mens van mij.

Even later sta ik verdrietig een vergiet af te wassen, bah denk ik, als ik zo door ga houd er straks niemand meer van mij. Met dit gedrag jaag ik iedereen van me af. Ineens, als een heldere flits, schiet door me heen, dat dit niet is waar het om gaat. Waar het om gaat is, kan ik nog van mezelf houden? Zelfacceptatie. Zelfcompassie. Dat is nu belangrijk. Het is makkelijk om van mezelf te houden, als ik in balans ben en goed in mijn vel zit. Maar de uitdaging is om van mezelf te houden, als ik me zoals nu lelijk en oud voel, moe en prikkelbaar ben, en als een viswijf sta te schreeuwen. Dat zijn de momenten om zelfcompassie te tonen en door mijn eigen gedrag heen te kijken en te zien hoe moeilijk ik het eigenlijk heb. Lief zijn voor mezelf. Dit is niet het moment om mezelf bestraffend toe te spreken, omdat ik niet zo aardig ben als ik graag zou willen zijn. Dit is het moment om mezelf af te vragen, wat heb ik nodig, hoe kan ik het aangenamer maken voor mezelf. Achter mezelf blijven staan, hoe ik me ook gedraag. Onvoorwaardelijk van mezelf houden.

Als we zitten te eten, zeg ik tegen Frans: ‘sorry, dat ik zo uitviel daarnet, ik voel me moe en prikkelbaar. De angst voor infecties heeft me in zijn greep. Ik ben alsmaar aan het vermijden om ziek te worden en een infectie op te lopen. Dat is slopend. Wil je me helpen om weer tot rust te komen en te ontspannen, door gewoon overdreven goed alles schoon te maken met koken en super alert te zijn op houdbaarheidsdata?’ ‘Natuurlijk’, zegt Frans, ‘dat doe ik voor jou.’ En ik ga bij hem op schoot zitten en leg mijn hoofd op zijn schouder. Frans heeft altijd een rustgevend effect op mij.