Uitstapje

Zaterdag hebben we zo’n typische luie ochtend, waarbij we eerst uitslapen en daarna uitgebreid ontbijten, de krant lezen en al pratend toekomstplannen maken, terwijl het ontbijt ongemerkt overgaat in de lunch. Na het douchen stelt Frans voor om een uitstapje te maken naar de Posbank. Het is heerlijk zonnig weer en mijn hart reageert verheugd op dit leuke voorstel. Ik heb er zin in. Eindelijk na lange tijd weer eens even ergens naar toe.

Ik zit nog maar net in de auto als ik eigenlijk al weet dat dit teveel gaat zijn. Op de één of andere manier werkt de chemo op mijn evenwichtsorgaan en is het voor mij heel vermoeiend om in een auto te zitten. Het kost mijn lichaam veel energie om de bewegingen te corrigeren en ervoor te zorgen dat ik niet het gevoel heb in een kermisattractie te zitten. Soms heb ik dat ook met televisie kijken, dan lukt het niet om naar de bewegende beelden te kijken.

Ik negeer echter de signalen van mijn lichaam, omdat ik teveel zin heb in een uitstapje met Frans. En zo staan we een half uurtje later ergens op de Posbank. Hier doet zich nog een probleem voor: de uitgezette routes zijn voor mij allemaal te lang én de paden zijn te steil. Dus lopen we arm in arm en voetje voor voetje een stukje over de geasfalteerde weg, snuiven de frisse lucht in en wenden ons gezicht naar de zon. Op een klein bankje rusten we uit en genieten nog even van de zon en dan schuifelen we terug. Dat is ons uitstapje. En dat blijkt nog teveel te zijn. Bij thuiskomst krijg ik hoofdpijn en dat is een teken dat ik teveel heb gedaan.

Zolang ik maar niets wil en geen vergelijkingen maak met wat ik vroeger allemaal kon, is het leven heel aangenaam. Het is een heel klein kader; als ik daarbinnen blijf is het prima te doen. Dan voel ik me redelijk goed en kan ik mijn kleine dagelijkse dingetjes doen, zoals puzzelen, tekenen, mandala’s kleuren, muziek luisteren, bellen, stukje fietsen op de hometrainer, huishoudelijke karweitjes, lezen, film kijken, studie Kindercoaching of bloggen. Ik houd mezelf telkens weer voor dat ik mag genieten van deze unieke tijd, waarin ik niets hoef en waarin er niets van me wordt verwacht. Als ik me er aan over geef is het heerlijk, als ik me er tegen verzet is het een worsteling.

Als ik in mijn eigen kleine koninkrijkje ben, voel ik me prinsheerlijk en heb ik het gevoel dat ik de hele wereld aan kan. Zodra ik een stap buiten de deur zet, zakt mijn energie als een plumpudding in elkaar en merk ik dat ik maar heel weinig aankan.

Frans heeft een massagetafel besteld, zodat hij mijn door de chemo verdorde velletje helemaal kan insmeren met amandelolie en mijn voeten en kale hoofd kan masseren. Mijn lichaam snakt naar liefdevolle aanraking als tegenhanger van alle onderzoeken, prikken en metingen, waarbij het zich meer een gebruiksvoorwerp voelt dan een levend organisme.

Zondag deed ik een grappige ontdekking: ik vond ineens mijn kale hoofd in de spiegel zo mooi. Het was een sprekend gezicht, ondanks dat ik nu bijna geen wimpers meer heb en ook mijn wenkbrauwen flink zijn uitgedund. Ik denk dat ik een paar mooie foto’s wil van mijn kale hoofd, want straks gaan mijn haren weer groeien en is die kans voorgoed voorbij.

Dinsdag lopen we naar het ziekenhuis voor de vijfde kuur. De vierde kuur heeft weinig bijwerkingen gegeven en ik ben dan ook hoopvol gestemd. Al weet ik inmiddels dat het verloop van de chemo grillig is en dat goede resultaten uit het verleden geen garantie bieden voor de toekomst. Het toedienen van de chemo en het aansluiten van het infuus worden inmiddels wat meer routine. Ik weet wat er gaat gebeuren en let niet meer zo goed op of alles wel goed gaat. Dat is volgens de verpleegkundige ook het grootste risico; dat ze teveel op routine gaan werken, want juist dan maken ze sneller fouten.

Deze keer reageer ik op de premedicatie met een enorme slaap. Ik voel me alsof ik teveel heb gedronken. De wereld lijkt om me heen te deinen. Ik ben me er vaag bewust van dat ik een verminderde controle heb over mijn spraak en motoriek, dat ik vreemd moet lachen terwijl er eigenlijk niets te lachen valt en dat er vreemde zinnen uit mijn mond rollen, waarvan ik denk: ‘zeg ik dat?’

Mijn hoofd is in een vreemde bocht naar voren geknakt, maar ik ben te sloom en te slaperig om de verstelbare stoel anders in te stellen. Als de deur open gaat en de verpleegkundige binnenkomt om te zien of alles goed gaat met mij, zeg ik: ‘alles is goed hoor, ik heb alleen slaap’. Ze stelt de stoel zo in dat ik lekker kan liggen en brengt ook nog een heerlijk voorverwarmd dekentje. De rest van de kuur gaat volledig langs me heen. En ook van de rest van de middag krijg ik weinig mee. Rond een uur of vier kom ik pas weer een beetje bij mijn positieven.

Door al dat geslaap overdag kan ik ’s nachts de slaap niet te pakken krijgen. Misschien ken je het wel: je ligt op je linker zij, je draait door naar je rug, je rust even uit en dan draai je door naar je rechter zij, vervolgens naar je buik, totdat je het hele rondje hebt gemaakt en alles weer van voor of aan begint. Telkens denk ik dat ik wel even heb geslapen, maar als ik dan op de wekker kijk zijn er niet meer dan twintig minuten verstreken. ‘Volhouden’, zeg ik tegen mezelf, ‘ je valt vanzelf een keer in slaap. En ondertussen aan leuke dingen denken.’ De aanhouder wint: rond drie uur val ik uiteindelijk toch in slaap.