Woordenboek endeldarmkanker
Deze informatie is gecontroleerd door deskundigen.
Naar colofonEen woord dat je niet kent? Wij leggen het uit.
Aambei
Uitstulping of bobbeltje in de buurt van de anus dat kan jeuken. Het bestaat uit opgezette bloedvaten en bloedt snel.
Aarskloof
Kloofje of scheurtje in de anus.
Abdominoperineale resectie
Operatie waarbij de arts het laatste stuk van de dikke darm (de endeldarm) en de anus weghaalt. Na deze operatie heb je een stoma nodig.
Accumulatie
Wordt vaak gezegd over een PET-scan. Voor de scan krijgt de patiënt radioactieve stof ingespoten. De arts ziet op de scan welke plek in het lichaam de stof opneemt. Op die plek is meer metabole activiteit. Dat kan betekenen dat er kanker zit.
Achtergrondaankleuring
Bij een MRI-scan en CT-scan kan contrastmiddel gebruikt worden. Zo zijn de weefsels beter van elkaar te onderscheiden. De kleur van een tumor is duidelijker dan de kleur van het gezonde weefsel. De kleur van het gezonde weefsel heet achtergrondaankleuring.
Adjuvante therapie
Een extra behandeling, meestal na een operatie. Het doel is om kankercellen die niet te zien zijn te doden. Daardoor is de kans op terugkeer van kanker kleiner.
Afdalende dikke darm
Zie de dikke darm als de letter n waardoor de ontlasting eerst omhoog en daarna omlaag gaat. Het laatste deel van de dikke darm heet colon descendens.
Afsluiting van een longslagader
Een bloedvat in de longen zit verstopt door een bloedprop. Zo komt er minder bloed in de longen waardoor er minder zuurstof uit de longen kan worden opgenomen.
Afstandsmetastasen
Een uitzaaiing van de tumor. De uitzaaiing zit niet in de buurt van de tumor maar op een andere plek in het lichaam.
Afwijkende cellen
Cellen die er anders uitzien dan normale cellen. Het kan kanker zijn, maar is het niet altijd.
Afwijkend weefsel
Schade aan weefsel. De oorzaak is een ziekte, wond of behandeling.
AMS
Dit bloedvat gaat naar de bovenste delen van de dikke darm, dunne darm, alvleesklier en twaalfvingerige darm.
Anaal
Via de anus.
Anaal kanaal
Allerlaatste stukje van de endeldarm. Dit stukje is een paar centimeter lang en zit net voor de anus.
Anafylactische reactie
Ernstige, allergische reactie. Bijvoorbeeld door een wespensteek of bepaalde medicijnen.
Anafylaxie
Ernstige, allergische reactie. Bijvoorbeeld door een wespensteek of bepaalde medicijnen.
Anale fissuur
Kloofje of scheurtje in de anus.
Analgeticum
Medicijn tegen de pijn.
Anamnese
De patiënt vertelt de arts over de geschiedenis van de ziekte. De arts stelt vragen om meer te weten te komen over de klachten.
Anastomose
Plek waar verschillende delen van de darm aan elkaar zijn vastgemaakt, na een operatie.
Anemie
Het bloed heeft te weinig rode bloedcellen. Daardoor komt er niet genoeg zuurstof in de lichaamscellen.
Angioinvasie
De tumor groeit door in een bloedvat. Invasie betekent binnendringen.
Anorectale overgang
Plek aan het eind van de darmen. Hier stopt de endeldarm en begint het anale kanaal. Het anale kanaal zijn de laatste paar centimeters voor de anus.
Anterieur
Aan de voorkant, vooraan. Artsen gebruiken het woord bijvoorbeeld voor de plek waar de tumor zit.
Anticus
Aan de voorkant, vooraan. Artsen gebruiken het woord bijvoorbeeld voor de plek waar de tumor zit.
Anus
Poepgat.
Anusscheurtje
Kloofje of scheurtje in de anus.
Aorta
Via dit bloedvat komt het bloed vanuit het hart in heel het lichaam.
APR
Operatie waarbij de arts het laatste stuk van de dikke darm (de endeldarm) en de anus weghaalt. Na deze operatie heb je een stoma nodig.
Artefact
Een onduidelijk beeld. Bijvoorbeeld bij een scan of röntgenfoto. Het laat iets zien dat er in het echt niet is.
Arteria mesenterica inferior
Dit bloedvat gaat naar de onderste delen van de dikke darm en naar de endeldarm.
Arteria mesenterica superior
Dit bloedvat gaat naar de bovenste delen van de dikke darm, dunne darm, alvleesklier en twaalfvingerige darm.
Artralgie
Pijn in een gewricht.
Ascites
Vocht in de buik, tussen de darmen in. Normaal zit hier geen vocht. Het kan ontstaan door kanker op het buikvlies.
Ascitesdrain
Een slangetje om vocht uit de buikholte te laten wegstromen. Dit is een behandeling als iemand last heeft van abnormaal veel vocht in de buik.
Ascitespunctie
Ingreep waarbij de arts vocht opzuigt uit de buik. De arts gebruikt een holle naald. Dit is een behandeling als iemand last heeft van abnormaal veel vocht in de buik.
Aspecifiek
Iets heeft geen duidelijke oorzaak of niet één duidelijke oorzaak.
Asthenie
Een zwak gevoel in het hele lichaam. Meestal komt dit door een ernstige ziekte.
Asymmetrie
Als links en rechts niet hetzelfde zijn. Bijvoorbeeld de linkerarm is sterker dan de rechterarm.
Atypisch
Iets heeft geen duidelijke oorzaak of niet één duidelijke oorzaak.
Atypische cellen
Cellen die er anders uitzien dan normale cellen. Het kan kanker zijn, maar is het niet altijd.
Basaal
Aan de basis of op het laagste niveau.
BBPS
Score die aangeeft hoe schoon darmen zijn na een darmspoeling. Loopt van 0 tot 9. Hoe hoger het cijfer, hoe schoner de darmen.
Benauwdheid
Moeite met ademen.
Benigne
Goedaardig of onschuldig. Het gaat dan om een ziekte die niet kwaadaardig is, het is geen kanker.
Bestraling
De behandeling van kanker met straling. Het doel is om de kankercellen doden. Bestraling is plaatselijk. Alleen de plek waar de tumor zit, wordt bestraald.
Bestralingsschade
Schade aan het lichaam door de bestraling.
Best supportive care
Zorg voor mensen die niet meer beter kunnen worden. Het gaat om een behandeling die de klachten vermindert. En de gevolgen van de ziekte verzacht. De ziekte zelf wordt hierdoor niet geremd.
Biopsie
Onderzoek waarbij de arts een klein stukje weefsel weghaalt. Dat stukje weefsel gaat naar het laboratorium voor onderzoek.
Blaasontsteking
Ontsteking van de blaas.
Blanco
Leeg of schoon.
Bloedarmoede
Het bloed heeft te weinig rode bloedcellen. Daardoor komt er niet genoeg zuurstof in de lichaamscellen.
Bloedvatinvasie
De tumor groeit door in een bloedvat. Invasie betekent binnendringen.
Boston Bowel Preparation Scale
Score die aangeeft hoe schoon darmen zijn na een darmspoeling. Loopt van 0 tot 9. Hoe hoger het cijfer, hoe schoner de darmen.
Bovendruk
De bovendruk van de bloeddruk. Dit is het hoogste van de getallen bij een bloeddrukmeting.
Bovenste darmslagader
Dit bloedvat gaat naar de bovenste delen van de dikke darm, dunne darm, alvleesklier en twaalfvingerige darm.
BRAF-mutatie
Een mutatie in een gen, het BRAF-gen. Het hebben van deze afwijking bepaalt soms of een medicijn wel of niet werkt.
BSC
Zorg voor mensen die niet meer beter kunnen worden. Het gaat om een behandeling die de klachten vermindert. En de gevolgen van de ziekte verzacht. De ziekte zelf wordt hierdoor niet geremd.
Buikvlies
Vlies aan de binnenkant van de buikholte. Het zit om bepaalde organen heen.
Buikvocht
Vocht in de buik, tussen de darmen in. Normaal zit hier geen vocht. Het kan ontstaan door kanker op het buikvlies.
Cachexie
Heel erge vermagering. Meestal komt dat door een ernstige ziekte, zoals kanker.
Carcino-embryonaal antigeen
Een tumormarker of tumormerkstof. Bij sommige kankers zit er meer van deze stof in het bloed dan normaal.
Carcinofoetaal antigen
Een tumormarker of tumormerkstof. Bij sommige kankers zit er meer van deze stof in het bloed dan normaal.
Carcinoom
Ziekte waarbij de lichaamscellen blijven delen en groeien. Zo ontstaat een kwaadaardige tumor. Kankercellen kunnen uitzaaien naar andere delen van het lichaam.
CEA
Een tumormarker of tumormerkstof. Bij sommige kankers zit er meer van deze stof in het bloed dan normaal.
Celonderzoek
Onderzoek naar losse cellen onder de microscoop.
Celproliferatie
Een getal of percentage dat iets zegt over hoe snel de (kanker)cellen delen. Proliferatie betekent groei. Hoe hoger het getal, hoe sneller de kanker groeit.
Chemo
Een behandeling met medicijnen die kankercellen doden of de groei van de tumor remmen. De medicijnen komen in het bloed via een infuus, tabletten of een spuit.
Chemoradiatie
Een behandeling waarbij tegelijkertijd bestraling en chemotherapie wordt gegeven. Door de chemotherapie werkt de bestraling beter.
Chemotherapie
Een behandeling met medicijnen die kankercellen doden of de groei van de tumor remmen. De medicijnen komen in het bloed via een infuus, tabletten of een spuit.
Chemotherapie IV
Chemotherapie via een infuus. IV betekent intraveneus: in een ader.
Chirurgische marge
De afstand tussen de tumor en de rand van het verwijderde weefsel. Resectiemarge zegt iets over hoe goed de arts de tumor heeft kunnen verwijderen. De arts wil altijd een grote resectiemarge.
Chronische darmontsteking
Ontsteking van de darm. De ontsteking is chronisch en kan jaren duren. De meest voorkomende ontstekingen zijn de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa.
Colectomie
Operatie waarbij de arts de dikke darm weghaalt. Of een deel ervan.
Colitis
Een ontsteking van de dikke darm.
Colitis ulcerosa
Ontsteking van de dikke darm. De ontsteking kan jaren duren, het is een ziekte van de dikke darm en geen infectie. Vaak zijn er periodes met klachten en periodes zonder klachten.
Colo-anale naad
Plek waar de dikke darm en het anale kanaal aan elkaar zijn vastgemaakt, na een endeldarmoperatie. Het anale kanaal is een paar centimeter lang en zit voor de anus.
Coloanale anastomose
Plek waar de dikke darm en het anale kanaal aan elkaar zijn vastgemaakt, na een endeldarmoperatie. Het anale kanaal is een paar centimeter lang en zit voor de anus.
Colon
Stuk darm vanaf het eind van de dunne darm tot de anus. Hier worden vocht en zouten uit de ontlasting gehaald. Ook wordt hier de ontlasting dikker.
Colon ascendens
Zie de dikke darm als de letter n waardoor de ontlasting eerst omhoog en daarna omlaag gaat. Het eerste stuk van de dikke darm heet colon ascendens.
Coloncarcinoom
Kanker die in de dikke darm is ontstaan.
Colon descendens
Zie de dikke darm als de letter n waardoor de ontlasting eerst omhoog en daarna omlaag gaat. Het laatste deel van de dikke darm heet colon descendens.
Colonoscopie
Onderzoek waarbij de arts in de dikke darm kijkt. Het onderzoek gaat via de anus, met een lange slang. Aan de slang zit een cameraatje. De arts kan ook een stukje weefsel weghalen.
Colon sigmoideum
Het S-vormige, laatste deel van de dikke darm dat overgaat in de endeldarm.
Colon transversum
Zie de dikke darm als de letter n waardoor de ontlasting eerst omhoog en daarna omlaag gaat. Het middelste platte stuk van de dikke darm heet colon transversum.
Coloscopie
Onderzoek waarbij de arts in de dikke darm kijkt. Het onderzoek gaat via de anus, met een lange slang. Aan de slang zit een cameraatje. De arts kan ook een stukje weefsel weghalen.
Colostoma
Kunstmatige opening (stoma) van de dikke darm op de buik. Door de stoma komt de ontlasting uit het lichaam in een opvangzakje terecht.
Comorbiditeit
Een bijkomende ziekte, bijvoorbeeld als iemand kanker heeft, maar ook hoge bloeddruk of suikerziekte.
Complicaties
Een ongewenste klacht die ontstaat door de behandeling.
Computertomografie
Onderzoek waarmee organen en weefsels heel precies te zien zijn. Het onderzoek maakt gebruik van röntgenstraling en een computer.
Constipatie
Verstopping van de darmen die lang duurt. De ontlasting is vaak hard en poepen is moeilijk.
Contralateraal
Aan de andere, tegengestelde, kant.
CT-scan
Onderzoek waarmee organen en weefsels heel precies te zien zijn. Het onderzoek maakt gebruik van röntgenstraling en een computer.
CT-thorax
CT-scan van de borstkas. Met dit onderzoek zijn organen en weefsels in de borstkas heel precies te zien.
CTx
Een behandeling met medicijnen die kankercellen doden of de groei van de tumor remmen. De medicijnen komen in het bloed via een infuus, tabletten of een spuit.
Cystitis
Ontsteking van de blaas.
Cytologie
Onderzoek naar losse cellen onder de microscoop.
Cytologisch onderzoek
Onderzoek naar losse cellen onder de microscoop.
Cytoreductieve chirurgie
Een operatie waarbij de arts zoveel mogelijk tumorweefsel weghaalt.
Darmafsluiting
De darm is te smal geworden of zit dicht. Dan kan het eten niet verder door de darm.
Darmholte
De ruimte in de darmen waar de ontlasting doorheen gaat.
Darmlumen
De ruimte in de darmen waar de ontlasting doorheen gaat.
Darmobstructie
De darm is te smal geworden of zit dicht. Dan kan het eten niet verder door de darm.
Darmontsteking
Een ontsteking in de darmen.
Debulking
Een operatie waarbij de arts zoveel mogelijk tumorweefsel weghaalt.
Defecatie
Poepen.
Dehydratie
Te weinig vocht in het lichaam.
Dermatitis
Ontsteking van de huid.
Desoxyribonucleïnezuur
Het erfelijk materiaal. DNA zit in iedere cel van het lichaam.
Deviatiecolitis
Mensen met een stoma hebben soms nog een stuk darm in het lichaam waar geen poep meer doorheen gaat. Een ontsteking in dit stuk darm heet deviatiecolitis.
Diastolische bloeddruk
De onderdruk van de bloeddruk. Dit is het laagste van de getallen bij een bloeddrukmeting.
Differentiatiegraad
Kankercellen en gezonde cellen kunnen op elkaar lijken, of juist niet. Als de kankercellen helemaal niet meer op gezonde cellen lijken, is de differentiatiegraad hoog. Dan groeit de tumor sneller en is er meer kans op uitzaaiingen.
Diffuus
Verspreid. Zonder een duidelijke grens.
Dikke darm
Stuk darm vanaf het eind van de dunne darm tot de anus. Hier worden vocht en zouten uit de ontlasting gehaald. Ook wordt hier de ontlasting dikker.
Dikkedarmkanker
Verzamelnaam voor kanker in de dikke darm (colon) of in de endedarm (rectum)
Dikkedarmontsteking
Een ontsteking van de dikke darm.
Dikkedarmresectie
Operatie waarbij de arts de dikke darm weghaalt. Of een deel ervan.
Dikkedarmstoma
Kunstmatige opening (stoma) van de dikke darm op de buik. Door de stoma komt de ontlasting uit het lichaam in een opvangzakje terecht.
Dikkedarmverwijdering
Operatie waarbij de arts de dikke darm weghaalt. Of een deel ervan.
Diverticulitis
Ontsteking van een divertikel. Een divertikel is een uitstulping aan de buitenkant van de darmwand.
Divertikel
Uitstulping aan de buitenkant van de darmwand, dat lijkt op een blaasje. Het is onschuldig.
DMMR
Dit betekent dat bepaalde eiwitten in de kankercellen niet goed werken. Het is belangrijk om dit te weten voor de behandeling en om te weten of de kanker erfelijk is.
DNA
Het erfelijk materiaal. DNA zit in iedere cel van het lichaam.
Doelgebied
De plek in het lichaam waar de behandeling op gericht is. Bijvoorbeeld waar de bestraling moet komen.
Doelgerichte therapie
Een behandeling tegen kanker. De medicijnen remmen de signalen die de cellen nodig hebben om te kunnen groeien. Dan stopt de groei van de tumor.
Doorbloeding
Als er bloedvaten ontstaan op een plek in het lichaam. Zo krijgt die plek bloed. Bijvoorbeeld een tumor.
Dubbelloops stoma
Kunstmatige opening (stoma) van de darm op de buik. Dubbelloops betekent dat er 2 uitgangen zijn: 1 waardoor de ontlasting uit het lichaam komt. En 1 voor slijm en lucht, die komen uit het stuk darm waar geen ontlasting meer door komt.
Dunnedarmkanker
Kanker die in de dunne darm is ontstaan. De dunne darm zit tussen de maag en de dikke darm.
Dunnedarmstoma
Kunstmatige opening (stoma) van de dunne darm op de buik. Door de stoma komt de ontlasting uit het lichaam in een opvangzakje terecht.
Dwarse dikke darm
Zie de dikke darm als de letter n waardoor de ontlasting eerst omhoog en daarna omlaag gaat. Het middelste platte stuk van de dikke darm heet colon transversum.
Dyspepsie
De spijsvertering gaat niet goed. Bijvoorbeeld door maagproblemen.
Dysplasie
Cellen die er niet uitzien als normale cellen. Het kan een voorstadium van kanker zijn.
Dyspnoe
Moeite met ademen.
Echo
Een onderzoek met geluidsgolven. Deze golven zijn niet te horen. De weerkaatsing (echo) van de golven maakt organen en weefsels zichtbaar op een beeldscherm. Zo kan de arts de organen in het lichaam beoordelen.
Echogeniciteit
De radioloog gebruikt deze term bij een echografie. Het gaat om het aantal geluidsgolven die terugkaatsen bij de echo. Echogeniciteit geeft aan of er iets mis is met een orgaan of weefsel.
Echografie
Een onderzoek met geluidsgolven. Deze golven zijn niet te horen. De weerkaatsing (echo) van de golven maakt organen en weefsels zichtbaar op een beeldscherm. Zo kan de arts de organen in het lichaam beoordelen.
Eindstandig colostoma
Kunstmatige opening (stoma) van de dikke darm op de buik. De stoma heeft 1 uitgang waardoor de ontlasting uit het lichaam in een opvangzakje komt.
Elektrolyt
Een mineraal in het lichaam. Zoals natrium, kalium of calcium.
EMVI
De tumor groeit in een bloedvat.
Endeldarm
Laatste stuk van de dikke darm. Aan het eind van dit stuk darm zit de anus.
Endeldarmkanker
Kanker die in de endeldarm is ontstaan. De endeldarm is het laatste stuk van de dikke darm.
Endeldarmontsteking
Ontsteking van de endeldarm, het laatste stukje van de dikke darm.
Endeldarmverwijdering
Operatie waarbij de arts het laatste stuk van de dikke darm (de endeldarm) en de anus weghaalt. Na deze operatie heb je een stoma nodig.
Endoanale echografie
Inwendige echo, via de anus. Zo bekijkt de arts de anus en het laatste stuk van de endeldarm.
Endoprothese
Een hol buisje dat kan helpen bij een verstopping. Het buisje zorgt ervoor dat er een opening blijft.
Endoscopie
Onderzoek om in het lichaam te kijken. De arts gebruikt een dunne buis of slang die via de mond, plasbuis of anus in het lichaam komt. In de slang zit een camera en een lampje.
Enhanced recovery after surgery
Een programma dat ervoor zorgt dat de patiënt na de operatie beter en sneller herstelt.
Enterale voeding
Kunstvoeding die via een slangetje in de maag komt. Zo krijgt iemand die onvoldoende of niet gevarieerd genoeg eet toch genoeg voedingsstoffen binnen.
Enteritis
Een ontsteking in de darmen.
Epidurale pijnbestrijding
Pijnstilling via een prik of infuus in de rug. Zo verdooft de arts een deel van het lichaam.
ERAS
Een programma dat ervoor zorgt dat de patiënt na de operatie beter en sneller herstelt.
Excisie
De arts verwijdert weefsel met een operatie.
Exenteratie
Operatie waarbij de arts organen en klieren verwijdert uit het onderste deel van de buik. Bijvoorbeeld de endeldarm, blaas, baarmoeder.
Exoomsequencing
Methode voor onderzoek naar erfelijkheid.
Externe sfincter van de anus
Buitenste kringspier van de anus. Deze kringspier kun je zelf aanspannen en ontspannen.
Extirpatie
Een orgaan wordt bij een operatie helemaal verwijderd.
Extramurale vasculaire invasie
De tumor groeit in een bloedvat.
Extraperitoneale metastasen
Uitzaaiingen van kanker buiten de buikholte.
Familiaire adenomateuze polyposis
Erfelijke ziekte waarbij veel poliepen in de darm ontstaan. Die poliepen kunnen kwaadaardig (kanker) worden. Daarom hebben mensen met deze ziekte een grotere kans op darmkanker.
Familieanamnese
Verhaal van patiënt over de ziektegeschiedenis van de familie. Bijvoorbeeld of er kanker in de familie voorkomt.
FAP
Erfelijke ziekte waarbij veel poliepen in de darm ontstaan. Die poliepen kunnen kwaadaardig (kanker) worden. Daarom hebben mensen met deze ziekte een grotere kans op darmkanker.
Fasci-dehiscenti
Als de buikwond of het litteken na de operatie openscheurt. Meestal is dan een operatie nodig om de wond te sluiten.
Fascie
Vlies dat om of tussen spieren zit. Het vlies is gemaakt van bindweefsel.
FDG
Radioactieve stof die de arts gebruikt bij een PET-scan. Kankercellen nemen deze stof meer op dan gewone cellen. Zo kan de arts kankercellen zien op de scan.
FDG-avide
Bij een PET-scan gebruikt de arts een contrastvloeistof, zoals FDG. Als een tumor deze vloeistof opneemt, is de tumor te zien op de scan. De arts noemt zo’n tumor FDG-avide. Avide betekent letterlijk gulzig of hongerig.
Flexura hepatica
Zie de dikke darm als de letter n waardoor de ontlasting eerst omhoog en daarna omlaag gaat. De eerste bocht van de dikke darm is de flexura hepatica. Hier wordt het stijgende deel het horizontale deel.
Flexura lienalis
Zie de dikke darm als de letter n waardoor de ontlasting eerst omhoog en daarna omlaag gaat. De tweede bocht in de dikke darm is de flexura lienalis. Hier gaat het horizontale deel over in het dalende deel.
Fluorodeoxyglucose
Radioactieve stof die de arts gebruikt bij een PET-scan. Kankercellen nemen deze stof meer op dan gewone cellen. Zo kan de arts kankercellen zien op de scan.
FOB-test
Test om te zien of er bloed in ontlasting zit. Wordt gebruikt bij het bevolkingsonderzoek darmkanker.
Fotonen
Fotonen zijn energiebundels. Het gaat dan om licht of magnetische straling. Als iemand bestraling krijgt, is dat bijna altijd met fotonen.
G8-score
Getal dat iets zegt over hoe fit een oudere patiënt is. De arts of verpleegkundige stelt de patiënt dan 8 vragen.
Gedeeltelijk
Voor een deel. Bijvoorbeeld een deel van een orgaan of een tumor.
Gesprongen buikwond
Als de buikwond of het litteken na de operatie openscheurt. Meestal is dan een operatie nodig om de wond te sluiten.
Gewrichtspijn
Pijn in een gewricht.
Gezamenlijke besluitvorming
De patiënt beslist samen met de zorgverlener welke behandeling het beste past.
Goedaardig
Goedaardig of onschuldig. Het gaat dan om een ziekte die niet kwaadaardig is, het is geen kanker.
Gradering
Kankercellen en gezonde cellen kunnen op elkaar lijken, of juist niet. Als de kankercellen helemaal niet meer op gezonde cellen lijken, is de differentiatiegraad hoog. Dan groeit de tumor sneller en is er meer kans op uitzaaiingen.
Grote buiknet
Een plooi van het buikvlies. De plooi ligt als een schort voor de organen in de buik en beschermt ze.
Grote vetschort
Een plooi van het buikvlies. De plooi ligt als een schort voor de organen in de buik en beschermt ze.
Hamartoom
Een goedaardige tumor. Het is geen kanker.
Hand-voetsyndroom
Ontsteking van voetzolen en/of handpalmen na chemotherapie. De handen en voeten zijn dik en pijnlijk en soms zitten er blaren op.
Hartmann-procedure
Een operatie waarbij de arts een bepaald deel van de dikke darm (voor de endeldarm) weghaalt: het sigmoïd. De 2 stukken darm worden niet aan elkaar vastgemaakt. Het ene stuk darm komt als een stoma uit de buik. Zo komt de ontlasting uit het lichaam. Het andere stuk darm (endeldarm) wordt dichtgemaakt met een nietapparaat. Hier kan geen ontlasting meer door.
Hematogene metastasering
Uitzaaiing van kanker via de bloedvaten. Zo komt de kanker in andere organen van het lichaam terecht. Hematogeen betekent: via het bloed.
Hemorragische diathese
Spontane bloedingen omdat er te weinig bloedplaatjes zijn.
Hemorroïde
Uitstulping of bobbeltje in de buurt van de anus dat kan jeuken. Het bestaat uit opgezette bloedvaten en bloedt snel.
Hernia cicatrialis
Een breuk in de buikwand. Na een operatie heeft de buikwand een litteken. Als het litteken stuk gaat, wordt de buikwand zwakker. Door de zwakke plek kan buikinhoud uitpuilen, als een bult.
Herstadiëring
Als de artsen opnieuw bepalen in welk stadium de ziekte is.
High-output stoma
Een stoma waar heel dunne poep uitkomt, zoals diarree. Dit kan problemen geven, zoals uitdroging.
HIPEC
Een behandeling waarbij de arts de buikholte spoelt met verwarmde chemotherapie.
HIPEC-behandeling
Een behandeling waarbij de arts de buikholte spoelt met verwarmde chemotherapie.
Histologie
Onderzoek van weefsel onder de microscoop.
Histologische differentiatiegraad
Kankercellen en gezonde cellen kunnen op elkaar lijken, of juist niet. Als de kankercellen helemaal niet meer op gezonde cellen lijken, is de differentiatiegraad hoog. Dan groeit de tumor sneller en is er meer kans op uitzaaiingen.
Histologisch onderzoek
Onderzoek van weefsel onder de microscoop.
Histopathologisch
Onderzoek van weefsel onder de microscoop.
Hoge bloeddruk
De bloeddruk is (te) hoog.
Hyperpigmentatie
Te veel pigment in de huid. De huid ziet er donkerder uit dan normaal.
Hypertensie
De bloeddruk is (te) hoog.
Hypertherme intraperitoneale chemotherapie
Een behandeling waarbij de arts de buikholte spoelt met verwarmde chemotherapie.
Hypertonie
De spanning in de spieren is (te) hoog.
Hypervasculair
Er zitten veel bloedvaten, bijvoorbeeld in de buurt van de tumor.
Hypotensie
De bloeddruk is (te) laag.
Hypovasculair
Er zitten weinig bloedvaten, bijvoorbeeld in de buurt van de tumor
IBD
Ontsteking van de darm. De ontsteking is chronisch en kan jaren duren. De meest voorkomende ontstekingen zijn de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa.
IFOBT
Test om te zien of er bloed in ontlasting zit. Wordt gebruikt bij het bevolkingsonderzoek darmkanker.
Ileocaecale klep
Plek waar de dunne darm overgaat in de dikke darm.
Ileostoma
Kunstmatige opening (stoma) van de dunne darm op de buik. Door de stoma komt de ontlasting uit het lichaam in een opvangzakje terecht.
Ileus
De darm is te smal geworden of zit dicht. Dan kan het eten niet verder door de darm.
Immunochemische fecaaloccultbloedtest
Test om te zien of er bloed in ontlasting zit. Wordt gebruikt bij het bevolkingsonderzoek darmkanker.
Immunohistochemie
Onderzoek om te zien of er bepaalde eiwitten zitten in of op de tumorcellen. De arts bekijkt het weefsel onder de microscoop.
Immunotherapie
Een behandeling met medicijnen. Het immuunsysteem krijgt dan een extra zetje en valt de kankercellen aan.
Immuuntherapie
Een behandeling met medicijnen. Het immuunsysteem krijgt dan een extra zetje en valt de kankercellen aan.
Incontinentie
Plas of poep niet kunnen ophouden.
Indigestie
De spijsvertering gaat niet goed. Bijvoorbeeld door maagproblemen.
Inflammatory bowel disease
Ontsteking van de darm. De ontsteking is chronisch en kan jaren duren. De meest voorkomende ontstekingen zijn de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa.
Infuusvoeding
Kunstvoeding via een infuus in een bloedvat. De voeding komt direct in het bloed.
Ingroei
Als iets diep in het lichaam doordringt. Invasief kan betekenen dat kanker binnendringt in andere weefsels.
Interne sfincter
De binnenste sluitspier van de anus (het poepgat).
Intra-abdominaal abces
Holte met pus of etter in de buik.
Intramusculair
In de spier.
Intraperitoneaal
In de buikholte.
Intratumorale lymfocyten
Een getal of percentage dat iets zegt over hoe goed de afweercellen de kankercellen aanvallen. Bij een hoog getal zitten er veel afweercellen in de buurt van de kankercellen. Respons betekent reactie.
Intraveneus contrast
Tijdens de scan krijgt de patiënt contrastvloeistof. Dat gebeurt via een bloedvat.
Intraveneuze chemotherapie
Chemotherapie via een infuus. IV betekent intraveneus: in een ader.
Intraveneuze toediening
Medicijnen of vocht komen via een bloedvat in het lichaam.
Invasiediepte
Invasiediepte zegt iets over hoe diep de tumor in het weefsel groeit.
Invasief
Als iets diep in het lichaam doordringt. Invasief kan betekenen dat kanker binnendringt in andere weefsels.
Irradicale resectie
R2 zegt iets over hoe goed de arts de tumor heeft kunnen verwijderen. Bij R2 ziet de arts met het blote oog kankercellen in de randen van het verwijderde weefsel. Dan is de tumor niet helemaal verwijderd.
Ischemie
Een deel van het lichaam krijgt niet genoeg bloed. Bijvoorbeeld een orgaan. Daardoor kan het afsterven.
Kanker
Ziekte waarbij de lichaamscellen blijven delen en groeien. Zo ontstaat een kwaadaardige tumor. Kankercellen kunnen uitzaaien naar andere delen van het lichaam.
Karnofsky-score
Getal dat iets zegt over hoe goed iemand voor zichzelf kan zorgen.
KI67
Een getal of percentage dat iets zegt over hoe snel de (kanker)cellen delen. Proliferatie betekent groei. Hoe hoger het getal, hoe sneller de kanker groeit.
Kijkonderzoek
Onderzoek om in het lichaam te kijken. De arts gebruikt een dunne buis of slang die via de mond, plasbuis of anus in het lichaam komt. In de slang zit een camera en een lampje.
Kijkonderzoek van de dikke darm
Onderzoek waarbij de arts in de dikke darm kijkt. Het onderzoek gaat via de anus, met een lange slang. Aan de slang zit een cameraatje. De arts kan ook een stukje weefsel weghalen.
Klaplong
De long is ingeklapt en er kan geen lucht meer in. Dan is ademen moeilijk en pijnlijk.
Klep van Bauhin
Plek waar de dunne darm overgaat in de dikke darm.
Klierstations
Gebied in het lichaam waar veel lymfeklieren bij elkaar liggen. Bijvoorbeeld in de oksels, in de hals, bij het borstbeen, laag in de buik of bij de bovenbenen.
Klieven
Doorsnijden.
Klinische pad
De beschrijving van welke zorg iemand krijgt, en van wie. Voor elke ziekte is het zorgpad anders.
Kortademigheid
Moeite met ademen.
KPS
Getal dat iets zegt over hoe goed iemand voor zichzelf kan zorgen.
Krachtsvermindering
Een zwak gevoel in het hele lichaam. Meestal komt dit door een ernstige ziekte.
KRAS-mutatie
Een afwijking in het KRAS-gen. Het hebben van deze afwijking bepaalt soms of een medicijn wel of niet werkt.
Kwaadaardig
Een kwaadaardige tumor is kanker.
Kwaadaardig gezwel
Ziekte waarbij de lichaamscellen blijven delen en groeien. Zo ontstaat een kwaadaardige tumor. Kankercellen kunnen uitzaaien naar andere delen van het lichaam.
Kwadrant
De vier delen van een orgaan, als je een orgaan in vier delen zou verdelen. Met het kwadrant zegt de arts in welk deel van het orgaan de tumor zit.
Laesie
Schade aan weefsel. De oorzaak is een ziekte, wond of behandeling.
Lage bloeddruk
De bloeddruk is (te) laag.
Laparoscopie
Een operatie met een speciale kijkbuis. De arts brengt de kijkbuis naar binnen via kleine sneetjes in de huid. Met een camera kan de arts in de buik kijken en opereren.
LAR
Operatie waarbij de arts de laatste delen van de dikke darm weghaalt: het sigmoïd en/of de endeldarm.
LAR-syndroom
Problemen met het poepen. Zoals heel vaak naar de wc moeten. Of poep niet goed kunnen ophouden. De klachten kunnen komen door de behandeling van endeldarmkanker.
LARS
Problemen met het poepen. Zoals heel vaak naar de wc moeten. Of poep niet goed kunnen ophouden. De klachten kunnen komen door de behandeling van endeldarmkanker.
Lateraal
Aan de buitenkant of zijkant.
Laterale klieren
Lymfeklieren die aan de buitenkant of zijkant liggen.
Lekkage van anastomose
Lek op de plek waar de stukken darm aan elkaar vast zijn gemaakt, na een operatie. Die plek heet anastomose.
Lengterichting
In de lengte.
Levermetastasectomie
Een operatie waarbij de arts uitzaaiingen in de lever verwijdert.
Lichaamsslagader
Via dit bloedvat komt het bloed vanuit het hart in heel het lichaam.
Linkszijdige hemicolectomie
Operatie waarbij de arts het linkerdeel van de dikke darm weghaalt.
Littekenbreuk
Een breuk in de buikwand. Na een operatie heeft de buikwand een litteken. Als het litteken stuk gaat, wordt de buikwand zwakker. Door de zwakke plek kan buikinhoud uitpuilen, als een bult.
Locoregionaal
Op de plek van de tumor of om de tumor heen.
Locoregionaal recidief
De tumor is verwijderd, maar komt later weer terug op dezelfde plek.
Lokaal
Plaatselijk. Bijvoorbeeld op de plek van de tumor of van een orgaan.
Lokaal recidief
De tumor is verwijderd, maar komt later weer terug op dezelfde plek.
Lokaal voortgeschreden
De tumor groeit, soms ook in organen die dicht bij de tumor liggen.
Longembolie
Een bloedvat in de longen zit verstopt door een bloedprop. Zo komt er minder bloed in de longen waardoor er minder zuurstof uit de longen kan worden opgenomen.
Longfoto
Een röntgenfoto van de longen.
Longitudinaal
In de lengte.
Longknobbeltje
Knobbeltjes in de longen. Soms is het kanker, maar het kan ook goedaardig zijn.
Longnoduli
Knobbeltjes in de longen. Het kunnen uitzaaiing zijn van kanker, maar dat hoeft niet. Het kunnen bijvoorbeeld ook littekens zijn van een eerdere ontsteking.
Longontsteking
Ontsteking van of in de longen.
Low anterior resectie
Operatie waarbij de arts de laatste delen van de dikke darm weghaalt: het sigmoïd en/of de endeldarm.
Low anterior resectie-syndroom
Problemen met het poepen. Zoals heel vaak naar de wc moeten. Of poep niet goed kunnen ophouden. De klachten kunnen komen door de behandeling van endeldarmkanker.
Lymfadenopathie
De lymfeklieren zijn opgezet en groter dan normaal.
Lymfeklierdissectie
Operatie waarbij de arts een groep lymfeklieren verwijdert.
Lymfocytaire respons
Een getal of percentage dat iets zegt over hoe goed de afweercellen de kankercellen aanvallen. Bij een hoog getal zitten er veel afweercellen in de buurt van de kankercellen. Respons betekent reactie.
Lymfoedeem
Het vocht in de lymfevaten kan niet meer wegstromen. Zo ontstaat een zwelling of bult. Bijvoorbeeld in een arm of been.
Lymfogeen
Lymfogeen betekent dat iets via de lymfevaten gaat. Bijvoorbeeld als kanker via de lymfevaten uitzaait.
Lymfovasculaire invasie
Er zitten kankercellen in het bloed of in de lymfe.
Lynch-syndroom
Erfelijke ziekte waardoor de kans op darmkanker groter is. En soms ook op andere soorten kanker. De oorzaak is een fout in het DNA.
Macrometastase
Een grote uitzaaiing, groter dan 2 millimeter. De arts kan de uitzaaiing met het blote oog zien.
Macroscopisch
Groot genoeg om met het blote oog te kunnen zien.
Maligne
Een kwaadaardige tumor is kanker.
Maligne neoplasma
Ziekte waarbij de lichaamscellen blijven delen en groeien. Zo ontstaat een kwaadaardige tumor. Kankercellen kunnen uitzaaien naar andere delen van het lichaam.
Maligniteit
Ziekte waarbij de lichaamscellen blijven delen en groeien. Zo ontstaat een kwaadaardige tumor. Kankercellen kunnen uitzaaien naar andere delen van het lichaam.
MAP
Erfelijke ziekte waardoor veel poliepen in de darm ontstaan. Hierdoor is de kans op darmkanker groter. De oorzaak is een fout in het DNA.
MDO
Overleg tussen verschillende artsen, verpleegkundigen en andere zorgverleners die veel weten over een bepaalde ziekte. Zij kijken samen wat de beste behandeling is voor iemand.
Mediaal
Dichtbij het midden. Bijvoorbeeld het midden van een orgaan.
Mesenterium
Vlies waarmee de darmen en andere organen vastzitten aan de achterkant van de buikholte. In het vlies zit vetweefsel en lopen bloedvaten, lymfevaten, zenuwen en lymfeklieren.
Mesorectum
Vetweefsel om de endeldarm heen. Hierin zitten lymfeklieren, zenuwen, lymfevaten en bloedvaten.
Metabole activiteit
Wordt vaak gezegd over een PET-scan. Voor de scan krijgt de patiënt radioactieve stof ingespoten. De arts ziet op de scan welke plek in het lichaam de stof opneemt. Op die plek is meer metabole activiteit. Dat kan betekenen dat er kanker zit.
Metabool syndroom
Combinatie van problemen met de stofwisseling: overgewicht, hoge bloeddruk, te hoog cholesterol en te veel vet in het bloed.
Metachrone metastasen
Een uitzaaiing die de arts pas later ontdekt, na de diagnose.
Metastasectomie
Een operatie waarbij de arts de uitzaaiingen verwijdert.
MIB1
Een getal of percentage dat iets zegt over hoe snel de (kanker)cellen delen. Proliferatie betekent groei. Hoe hoger het getal, hoe sneller de kanker groeit.
Micrometastase
Kleine uitzaaiing van kanker. De uitzaaiing is alleen te zien onder de microscoop.
Microsatelliet instabiel
Dit betekent dat bepaalde eiwitten in de kankercellen niet goed werken. Het is belangrijk om dit te weten voor de behandeling en om te weten of de kanker erfelijk is.
Microscoop
Een apparaat dat dingen vergroot. Zo worden kleine dingen zichtbaar. Bijvoorbeeld de cellen in het lichaam.
Minimaal invasief
Een onderzoek of behandeling waar de patiënt zo min mogelijk last van heeft. En waarbij er zo min mogelijk gezond weefsel wordt beschadigt.
Mismatch repair deficiëntie
Dit betekent dat bepaalde eiwitten in de kankercellen niet goed werken. Het is belangrijk om dit te weten voor de behandeling en om te weten of de kanker erfelijk is.
MMR-deficiëntie
Dit betekent dat bepaalde eiwitten in de kankercellen niet goed werken. Het is belangrijk om dit te weten voor de behandeling en om te weten of de kanker erfelijk is.
MMR-gen
Mismatch repair eiwitten zijn nodig om fouten in het DNA te herstellen. Als de eiwitten niet goed werken, is de kans op sommige kankersoorten groter.
Moleculaire pathologie
De arts onderzoekt het DNA van de cellen of het weefsel dat is weggehaald. Zo kan de arts afwijkingen opsporen.
Mondslijmvliesontsteking
Ontsteking van het slijmvlies in de mond.
Morbus Crohn
Ontsteking van de darm. Meestal het laatste deel van de dunne darm of de dikke darm. De ziekte is chronisch. Vaak zijn er periodes met klachten en periodes zonder klachten.
MRI-scan
Onderzoek om foto's te maken van de binnenkant van het lichaam. Op de foto's ziet de arts de organen en weefsels heel precies. En tumoren en uitzaaiingen als die er zijn. De arts bekijkt de foto's op een beeldscherm. Het scan-apparaat bestaat uit een tunnel en werkt met magneten.
MSI
Dit betekent dat bepaalde eiwitten in de kankercellen niet goed werken. Het is belangrijk om dit te weten voor de behandeling en om te weten of de kanker erfelijk is.
Mucosale poliep
Poliep aan de binnenkant van de darm. Deze poliep is ontstaan uit het slijmvlies.
Multidisciplinair overleg
Overleg tussen verschillende artsen, verpleegkundigen en andere zorgverleners die veel weten over een bepaalde ziekte. Zij kijken samen wat de beste behandeling is voor iemand.
Multifocaal
Op meer plekken. Bijvoorbeeld de kanker zit op meer dan 1 plek. Multi betekent meerdere.
Multimorbiditeit
Een bijkomende ziekte, bijvoorbeeld als iemand kanker heeft, maar ook hoge bloeddruk of suikerziekte.
Muscularis propria
Een van de spierlagen in de darmwand.
MUTYH geassocieerde polyposis
Erfelijke ziekte waardoor veel poliepen in de darm ontstaan. Hierdoor is de kans op darmkanker groter. De oorzaak is een fout in het DNA.
Naad
Plek waar verschillende delen van de darm aan elkaar zijn vastgemaakt, na een operatie.
Naadlekkage
Lek op de plek waar de stukken darm aan elkaar vast zijn gemaakt, na een operatie. Die plek heet anastomose.
Neuropathie
Schade aan de zenuwen in de handen of voeten. Het gevoel aan de uiteinden van de zenuwen verandert. Zo ontstaan pijn, doofheid en/of tintelingen.
Neus-maagsonde
Een sonde is een slangetje. Dit slangetje gaat via de neus en de slokdarm naar de maag. Door het slangetje komen voedsel en medicijnen in de maag.
Niet-invasief
Als iets niet in het lichaam doordringt. Bij een niet-invasieve tumor zaait de kanker niet uit en dringt de tumor niet door in andere weefsels.
NMS
Een sonde is een slangetje. Dit slangetje gaat via de neus en de slokdarm naar de maag. Door het slangetje komen voedsel en medicijnen in de maag.
Non-steroidal anti-inflammatory drug
Pijnstillers. Behalve tegen pijn helpen de medicijnen ook tegen ontstekingen. Bijvoorbeeld ibuprofen en diclofenac.
NSAID
Pijnstillers. Behalve tegen pijn helpen de medicijnen ook tegen ontstekingen. Bijvoorbeeld ibuprofen en diclofenac.
Obstipatie
Verstopping van de darmen die lang duurt. De ontlasting is vaak hard en poepen is moeilijk.
Obstruerend
Iets dat voor verstopping zorgt.
Omentum majus
Een plooi van het buikvlies. De plooi ligt als een schort voor de organen in de buik en beschermt ze.
Omentumplastiek
Eerst maakt de chirurg het omentum (een plooi van het buikvlies) los. Daarna kan de chirurg het omentum gebruiken om na de operatie een ruimte in de buik op te vullen. Of om de naad tussen twee darmdelen te beschermen.
Omslagplooi
Een plooi van een vlies. Bijvoorbeeld van het buikvlies.
Onderdruk
De onderdruk van de bloeddruk. Dit is het laagste van de getallen bij een bloeddrukmeting.
Onderhoudsbehandeling
Behandeling die volgt op een eerste behandeling. Om de ziekte onder controle te houden of om te voorkomen dat de ziekte terugkomt.
Onderste darmslagader
Dit bloedvat gaat naar de onderste delen van de dikke darm en naar de endeldarm.
Ontstekingsremmende pijnstillers
Pijnstillers. Behalve tegen pijn helpen de medicijnen ook tegen ontstekingen. Bijvoorbeeld ibuprofen en diclofenac.
Operatieve verwijdering
De arts verwijdert weefsel met een operatie.
Opstijgende dikke darm
Zie de dikke darm als de letter n waardoor de ontlasting eerst omhoog en daarna omlaag gaat. Het eerste stuk van de dikke darm heet colon ascendens.
Ossaal
In de botten.
Osteum ileale
Plek waar de dunne darm overgaat in de dikke darm.
PA-bewezen
De patholoog onderzoekt het weggehaalde weefsel. Dan blijkt dat het inderdaad om een bepaalde ziekte gaat. Bij kanker: als uit weefselonderzoek blijkt dat het kanker is.
PA-gesprek
Gesprek over de uitslag van het weefselonderzoek in het laboratorium. De uitslag staat in een pathologieverslag. De arts legt ook uit wat de uitslag betekent.
Palliatief
Palliatief betekent letterlijk verzachtend. Dan kan iemand niet meer beter worden. Met een palliatieve behandeling wil de arts de klachten verminderen en de ziekte remmen.
Palliatieve zorg
Zorg voor mensen die niet meer beter kunnen worden.
Palmoplantaire erythrodysesthesie
Ontsteking van voetzolen en/of handpalmen na chemotherapie. De handen en voeten zijn dik en pijnlijk en soms zitten er blaren op.
Para-aortale lymfeklieren
De lymfeklieren die rond de lichaamsslagader (aorta) liggen.
Paracavale lymfeklieren
De lymfeklieren die rond de grote buikader (vena cava) liggen.
Parastomale hernia
Littekenbreuk naast de stoma. Hierdoor wordt het gat om de stoma heen groter.
Parenterale voeding
Kunstvoeding via een infuus in een bloedvat. De voeding komt direct in het bloed.
Partieel
Voor een deel. Bijvoorbeeld een deel van een orgaan of een tumor.
Partiële respons
Na de behandeling is de ziekte voor een deel weg, maar niet helemaal.
Pathologisch bewezen
De patholoog onderzoekt het weggehaalde weefsel. Dan blijkt dat het inderdaad om een bepaalde ziekte gaat. Bij kanker: als uit weefselonderzoek blijkt dat het kanker is.
Pathologische aankleuring
Op een scan van de tumor ziet de arts een afwijking die er anders uitziet dan de rest van het weefsel.
Patient related outcome
Vragenlijst die patiënten kunnen invullen over de gevolgen van de ziekte.
Pelviene lymfeklieren
De lymfeklieren die in het bekken liggen.
Penetrantie
Kans dat iemand met een erfelijke aanleg de ziekte echt krijgt. Bij een erfelijke aanleg met een penetrantie van 50% krijgt de helft van de mensen de ziekte.
Peristaltiek van de darm
De beweging van de darmwand: het voortdurend samentrekken en ontspannen. Hierdoor beweegt ontlasting door de darmen.
Peritoneale metastase
Uitzaaiing van kanker op het buikvlies.
Peritoneale omslagplooi
Een plooi van een vlies. Bijvoorbeeld van het buikvlies.
Peritoneum
Vlies aan de binnenkant van de buikholte. Het zit om bepaalde organen heen.
Pijnstillers
Medicijn tegen de pijn.
Plaatselijk
Plaatselijk. Bijvoorbeeld op de plek van de tumor of van een orgaan.
Platzbauch
Als de buikwond of het litteken na de operatie openscheurt. Meestal is dan een operatie nodig om de wond te sluiten.
Pleuravocht
Vocht in de ruimte tussen de beide longvliezen. Normaal zit hier geen vocht. Het kan ontstaan door kanker op het longvlies, maar ook door bijvoorbeeld een ontsteking.
Pneumonie
Ontsteking van of in de longen.
Pneumothorax
De long is ingeklapt en er kan geen lucht meer in. Dan is ademen moeilijk en pijnlijk.
Poliepectomie
Een ingreep waarbij de arts een poliep verwijdert. Bijvoorbeeld een operatie.
Poliepverwijdering
Een ingreep waarbij de arts een poliep verwijdert. Bijvoorbeeld een operatie.
Positieve lymfeklieren
Er zitten kankercellen in de lymfeklieren.
Premature menopauze
Als een vrouw voor haar 40e in de overgang komt.
Proctitis
Ontsteking van de endeldarm, het laatste stukje van de dikke darm.
Proliferatie
Een getal of percentage dat iets zegt over hoe snel de (kanker)cellen delen. Proliferatie betekent groei. Hoe hoger het getal, hoe sneller de kanker groeit.
Proliferatiemarker
Een getal of percentage dat iets zegt over hoe snel de (kanker)cellen delen. Proliferatie betekent groei. Hoe hoger het getal, hoe sneller de kanker groeit.
Proximaal
Dichter bij het midden van het lichaam. Bijvoorbeeld: ‘De schouder ligt proximaal van de hand’ betekent: de schouder ligt dichter bij het midden van het lichaam dan de hand.
PTNM
TNM zegt iets over het stadium en de ernst van de kanker. T gaat over de grootte van de tumor, N gaat over uitzaaiingen in de lymfeklieren, M gaat over uitzaaiingen op een andere plek in het lichaam. De ‘p’ betekent dat de patholoog de TNM-score geeft na onderzoek van het weefsel.
Pulmonale noduli
Knobbeltjes in de longen. Soms is het kanker, maar het kan ook goedaardig zijn.
R0-resectie
R0 zegt iets over hoe goed de arts de tumor heeft kunnen verwijderen. Bij R0 zitten er geen kankercellen in de randen van het verwijderde weefsel.
R1-resectie
R1 zegt iets over hoe goed de arts de tumor heeft kunnen verwijderen. Bij R1 zitten er kankercellen in de randen van het verwijderde weefsel. Dat is alleen te zien onder een microscoop. Dan zijn niet alle kankercellen uit het lichaam verwijderd.
R2-resectie
R2 zegt iets over hoe goed de arts de tumor heeft kunnen verwijderen. Bij R2 ziet de arts met het blote oog kankercellen in de randen van het verwijderde weefsel. Dan is de tumor niet helemaal verwijderd.
Radiatie-geïnduceerd
Een bijwerking of klacht door de bestraling.
Radiatiemucositis
Ontsteking van het slijmvlies door bestraling.
Radiatieproctitis
Ontsteking van de endeldarm (het laatste stuk van de dikke darm) door bestraling.
Radiatieschade
Schade aan het lichaam door de bestraling.
Radicale resectie
R0 zegt iets over hoe goed de arts de tumor heeft kunnen verwijderen. Bij R0 zitten er geen kankercellen in de randen van het verwijderde weefsel.
Radiofrequente ablatie
Behandeling waarbij de arts hitte gebruikt om de kankercellen te doden. Ablatie betekent dat de arts het weefsel verwijdert.
Radiotherapie
De behandeling van kanker met straling. Het doel is om de kankercellen doden. Bestraling is plaatselijk. Alleen de plek waar de tumor zit, wordt bestraald.
RAS-mutatie
Een fout in het RAS-gen. Door deze fout kunnen cellen ongecontroleerd gaan delen. Zo kan kanker ontstaan.
Reactie
Het effect van een behandeling op de ziekte. Het geeft aan of de behandeling werkt.
Reactief
Reactie van weefsel. Bijvoorbeeld: de huid wordt rood na een muggensteek.
Rechtszijdige hemicolectomie
Operatie waarbij de chirurg het rechterdeel van de dikke darm weghaalt.
Recidief
Een ziekte keert terug na de behandeling. Bijvoorbeeld kanker.
Rectaal onderzoek
Onderzoek via de anus (poepgat). De arts brengt een vinger naar binnen. Zo voelt de arts of er een afwijking zit, bijvoorbeeld in de endeldarm. Ook is de prostaat te voelen met dit onderzoek.
Rectaal toucher
Onderzoek via de anus (poepgat). De arts brengt een vinger naar binnen. Zo voelt de arts of er een afwijking zit, bijvoorbeeld in de endeldarm. Ook is de prostaat te voelen met dit onderzoek.
Rectosigmoïd
Het laatste stuk van de dikke darm: de endeldarm en het sigmoïd.
Rectosigmoïdale overgang
Plek aan het eind van de dikke darm. Hier gaat het sigmoïd over in de endeldarm.
Rectum
Laatste stuk van de dikke darm. Aan het eind van dit stuk darm zit de anus.
Rectumcarcinoom
Kanker die in de endeldarm is ontstaan. De endeldarm is het laatste stuk van de dikke darm.
Rectumresectie
Operatie waarbij de arts het laatste stuk van de dikke darm (de endeldarm) en de anus weghaalt. Na deze operatie heb je een stoma nodig.
Regressie
Bij regressie wordt de ziekte minder. Bijvoorbeeld: de tumor wordt kleiner of de klachten verdwijnen.
Regressiegraad
Bij regressie wordt de ziekte minder. Als veel van de kankercellen doodgaan door de behandeling, is de regressiegraad hoog.
Remissie
De ziekte is voorbij of de patiënt heeft er tijdelijk minder last van.
Representatief
De arts haalt een stukje van de tumor weg voor onderzoek. Als de rest van de tumor op dit stukje lijkt, is het stukje representatief.
Resectie
De arts verwijdert weefsel met een operatie.
Resectiemarge
De afstand tussen de tumor en de rand van het verwijderde weefsel. Resectiemarge zegt iets over hoe goed de arts de tumor heeft kunnen verwijderen. De arts wil altijd een grote resectiemarge.
Resectievlak
De buitenrand van het weefsel dat de arts verwijdert.
Respons
Het effect van een behandeling op de ziekte. Het geeft aan of de behandeling werkt.
Responsbeoordeling
De arts bekijkt of de behandeling werkt.
Responsevaluatie
De arts bekijkt of de behandeling werkt.
Restlaesie
Een deel van de tumor is achtergebleven in het lichaam.
Retroperitoneale ruimte
De ruimte in de buik achter het buikvlies (het peritoneum).
Retroperitoneum
De ruimte in de buik achter het buikvlies (het peritoneum).
Revisie
Opnieuw kijken naar de resultaten van een onderzoek.
RFA
Behandeling waarbij de arts hitte gebruikt om de kankercellen te doden. Ablatie betekent dat de arts het weefsel verwijdert.
Risico-organen
Bij bestraling krijgen organen die in de buurt van de tumor liggen ook straling. Door de bestraling kan schade ontstaan. Daarom heten het de risico-organen.
Roesje
Een slaapmiddel of pijnstilling om te ontspannen. Zo heeft de patiënt minder last van een onderzoek of behandeling.
RT
De behandeling van kanker met straling. Het doel is om de kankercellen doden. Bestraling is plaatselijk. Alleen de plek waar de tumor zit, wordt bestraald.
RTx
De behandeling van kanker met straling. Het doel is om de kankercellen doden. Bestraling is plaatselijk. Alleen de plek waar de tumor zit, wordt bestraald.
Ruggenprik
Pijnstilling via een prik of infuus in de rug. Zo verdooft de arts een deel van het lichaam.
S-vormige deel van de dikke darm
Het S-vormige, laatste deel van de dikke darm dat overgaat in de endeldarm.
Samen beslissen
De patiënt beslist samen met de zorgverlener welke behandeling het beste past.
SDM
De patiënt beslist samen met de zorgverlener welke behandeling het beste past.
Second opinion
Een tweede mening over de diagnose of behandeling. Het is de mening of het advies van een andere arts, in een ander ziekenhuis.
Sedatie
Een slaapmiddel of pijnstilling om te ontspannen. Zo heeft de patiënt minder last van een onderzoek of behandeling.
Sequentiële chemoradiatie
Een behandeling van kanker waarbij iemand eerst chemotherapie krijgt en dan bestraling. Of andersom: eerst bestraling en dan chemotherapie. Sequentieel betekent eerst het ene, dan het andere.
Seroom
Zwelling met veel vocht na een operatie. Soms is het nodig om het vocht weg te halen met een punctie.
Serosa
Buitenste laag van de darmwand.
Sessiel poliep
Poliep met een platte vorm. De poliep kan kwaadaardig (kanker) worden.
Shared Decision Making
De patiënt beslist samen met de zorgverlener welke behandeling het beste past.
Sigmoïd
Het S-vormige, laatste deel van de dikke darm dat overgaat in de endeldarm.
Sigmoïdoscopie
Kijkonderzoek waarmee de arts het laatste stuk van de dikke darm bekijkt met een camera. De arts bekijkt vooral het sigmoïd, maar ook de endeldarm die voor het sigmoïd komt.
Snijrand
De buitenrand van het weefsel dat de arts verwijdert.
Snijvlak
De buitenrand van het weefsel dat de arts verwijdert.
Snijvlak niet vrij
R2 zegt iets over hoe goed de arts de tumor heeft kunnen verwijderen. Bij R2 ziet de arts met het blote oog kankercellen in de randen van het verwijderde weefsel. Dan is de tumor niet helemaal verwijderd.
Snijvlak vrij
R0 zegt iets over hoe goed de arts de tumor heeft kunnen verwijderen. Bij R0 zitten er geen kankercellen in de randen van het verwijderde weefsel.
Solitaire metastase
Eén enkele uitzaaiing.
Sondevoeding
Kunstvoeding die via een slangetje in de maag komt. Zo krijgt iemand die onvoldoende of niet gevarieerd genoeg eet toch genoeg voedingsstoffen binnen.
Spierpijn
Pijn aan de spieren.
Status na
Beschrijving van wat er in het verleden is gebeurd met de gezondheid. Bijvoorbeeld ‘status na longontsteking’ betekent dat iemand in het verleden een longontsteking heeft gehad.
Stent
Een hol buisje dat kan helpen bij een verstopping. Het buisje zorgt ervoor dat er een opening blijft.
Stereotactische bestraling
Een precieze manier van bestralen. Het is een hoge dosis bestraling precies op de plek van de kanker of uitzaaiing.
Stoelgang
Poepen.
Stoma
Een kunstmatige uitgang van urine (plas) of ontlasting (poep). Bijvoorbeeld als iemand niet meer kan plassen of poepen op de gewone manier.
Stoma-prolaps
Stukje van de darm komt via de stoma-opening naar buiten.
Stomabreuk
Littekenbreuk naast de stoma. Hierdoor wordt het gat om de stoma heen groter.
Stomatitis
Ontsteking van het slijmvlies in de mond.
Stroma
Bindweefsel dat zorgt voor stevigheid van een orgaan.
Subserosa van de darm
Laag van de darmwand.
Supportive care
Zorg voor mensen die niet meer beter kunnen worden. Het gaat om een behandeling die de klachten vermindert. En de gevolgen van de ziekte verzacht. De ziekte zelf wordt hierdoor niet geremd.
Suspect
Iets ziet er anders uit dan normaal. De arts kan denken dat het kanker is, maar het kan ook iets anders zijn.
Synchrone metastasen
Uitzaaiingen van kanker die er al zijn als de patiënt de diagnose krijgt.
Systeemtherapie
Een behandeling die door het hele lichaam gaat. Zoals chemotherapie, doelgerichte therapie of immunotherapie bij kanker.
Systemische therapie
Een behandeling die door het hele lichaam gaat. Zoals chemotherapie, doelgerichte therapie of immunotherapie bij kanker.
Systolische bloeddruk
De bovendruk van de bloeddruk. Dit is het hoogste van de getallen bij een bloeddrukmeting.
TAMIS
Operatie waarbij de arts een tumor uit laatste deel van de dikke darm (endeldarm) weghaalt. Dit gebeurt via de anus.
Targeted therapy
Een behandeling tegen kanker. De medicijnen remmen de signalen die de cellen nodig hebben om te kunnen groeien. Dan stopt de groei van de tumor.
TEM
Operatie van de endeldarm via de anus. Bijvoorbeeld om goedaardige of kleine tumoren weg te halen.
Terminale ileum
Het laatste stukje van de dunne darm, voordat die overgaat in de dikke darm.
Thoraxfoto
Een röntgenfoto van de longen.
Thoraxscan
CT-scan van de borstkas. Met dit onderzoek zijn organen en weefsels in de borstkas heel precies te zien.
TME
Operatie waarbij de arts de endeldarm weghaalt waar de kanker zit. Ook het vetweefsel en de lymfeklieren eromheen worden weggehaald.
Totale mesorectale excisie
Operatie waarbij de arts de endeldarm weghaalt waar de kanker zit. Ook het vetweefsel en de lymfeklieren eromheen worden weggehaald.
Toxiciteit
Schadelijke of giftige bijwerking van een medicijn of behandeling.
Tracer
Radioactieve vloeistof die kankercellen zichtbaar maakt. Bijvoorbeeld bij een PET-CT-scan.
Transanale endoscopische microchirurgie
Operatie van de endeldarm via de anus. Bijvoorbeeld om goedaardige of kleine tumoren weg te halen.
Transanal minimally invasive surgery
Operatie waarbij de arts een tumor uit laatste deel van de dikke darm (endeldarm) weghaalt. Dit gebeurt via de anus.
TRG
Bij regressie wordt de ziekte minder. Als veel van de kankercellen doodgaan door de behandeling, is de regressiegraad hoog.
Trombo-embolische complicaties
Een bloedprop blokkeert een bloedvat. Daardoor ontstaan problemen.
Trombocytopenie
Te weinig bloedplaatjes. Dan ontstaan er soms spontane bloedingen of blauwe plekken.
Trombopenie
Te weinig bloedplaatjes. Dan ontstaan er soms spontane bloedingen of blauwe plekken.
Trombose
Er zit een bloedprop in een bloedvat. Dan kan het bloed niet meer doorstromen.
Tromboseprofylaxe
Medicijn om te voorkomen dat er bloedstolsels ontstaan. Een bloedstolsel kan een bloedvat verstoppen. Dan heeft iemand trombose.
Tubulair adenoom
Een poliep op een steeltje in de darm. De poliep kan kwaadaardig (kanker) worden.
Tumorgraad
Kankercellen en gezonde cellen kunnen op elkaar lijken, of juist niet. Als de kankercellen helemaal niet meer op gezonde cellen lijken, is de differentiatiegraad hoog. Dan groeit de tumor sneller en is er meer kans op uitzaaiingen.
Tumor regression grade
Bij regressie wordt de ziekte minder. Als veel van de kankercellen doodgaan door de behandeling, is de regressiegraad hoog.
Tumorvrije marge
De afstand tussen de tumor en de rand van het verwijderde weefsel. Resectiemarge zegt iets over hoe goed de arts de tumor heeft kunnen verwijderen. De arts wil altijd een grote resectiemarge.
Tweede mening
Een tweede mening over de diagnose of behandeling. Het is de mening of het advies van een andere arts, in een ander ziekenhuis.
Uitdroging
Te weinig vocht in het lichaam.
Uitzaaiingen op afstand
Een uitzaaiing van de tumor. De uitzaaiing zit niet in de buurt van de tumor maar op een andere plek in het lichaam.
Unifocaal
Iets zit op 1 plek. Bijvoorbeeld: de kanker zit op 1 plek.
Vaatafsluiting
Er zit een bloedprop in een bloedvat. Dan kan het bloed niet meer doorstromen.
Valvula ileocaecalis
Plek waar de dunne darm overgaat in de dikke darm.
Vascularisatie
Als er bloedvaten ontstaan op een plek in het lichaam. Zo krijgt die plek bloed. Bijvoorbeeld een tumor.
Verdacht
Iets ziet er anders uit dan normaal. De arts kan denken dat het kanker is, maar het kan ook iets anders zijn.
Vergrote lymfeklier
De lymfeklieren zijn opgezet en groter dan normaal.
Verhoogde bloedingsneiging
Spontane bloedingen omdat er te weinig bloedplaatjes zijn.
Verhoogde spierspanning
De spanning in de spieren is (te) hoog.
Verstopping
Verstopping van de darmen die lang duurt. De ontlasting is vaak hard en poepen is moeilijk.
Vervroegde overgang
Als een vrouw voor haar 40e in de overgang komt.
Villeus adenoom
Een vlakke poliep in de darm. De poliep kan kwaadaardig (kanker) worden.
Vocht achter de longen
Vocht in de ruimte tussen de beide longvliezen. Normaal zit hier geen vocht. Het kan ontstaan door kanker op het longvlies, maar ook door bijvoorbeeld een ontsteking.
Vochtretentie
Het lichaam houdt te veel vocht vast.
Voorgeschiedenis
De geschiedenis van de patiënt. Vooral welke ziektes iemand heeft gehad.
Waterbuik
Vocht in de buik, tussen de darmen in. Normaal zit hier geen vocht. Het kan ontstaan door kanker op het buikvlies.
Weefselonderzoek
Onderzoek van weefsel onder de microscoop.
WES
Methode voor onderzoek naar erfelijkheid.
Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst
Een wet waarin alle rechten en plichten van de patiënt staan.
WGBO
Een wet waarin alle rechten en plichten van de patiënt staan.
Whole exome sequencing
Methode voor onderzoek naar erfelijkheid.
WHO performance status
Getal dat iets zegt over de conditie en hoe goed iemand voor zichzelf kan zorgen. De score loopt van 0 tot 4. Bij 0 is de conditie goed, bij 4 slecht.
WHO PS
Getal dat iets zegt over de conditie en hoe goed iemand voor zichzelf kan zorgen. De score loopt van 0 tot 4. Bij 0 is de conditie goed, bij 4 slecht.
Wondvochtophoping
Zwelling met veel vocht na een operatie. Soms is het nodig om het vocht weg te halen met een punctie.
YcTNM
Een score die iets zegt over het stadium van de kanker ná een voorbehandeling (vaak chemotherapie), maar vóór de operatie.
Zenuwschade
Schade aan de zenuwen in de handen of voeten. Het gevoel aan de uiteinden van de zenuwen verandert. Zo ontstaan pijn, doofheid en/of tintelingen.
Ziektegeschiedenis
De patiënt vertelt de arts over de geschiedenis van de ziekte. De arts stelt vragen om meer te weten te komen over de klachten.
Ziekte van Crohn
Ontsteking van de darm. Meestal het laatste deel van de dunne darm of de dikke darm. De ziekte is chronisch. Vaak zijn er periodes met klachten en periodes zonder klachten.
Ziektevrije overleving
Schatting van het aantal jaren dat een patiënt zal leven zonder dat de ziekte terugkomt.
Zorgpad
De beschrijving van welke zorg iemand krijgt, en van wie. Voor elke ziekte is het zorgpad anders.
Zwakte
Een zwak gevoel in het hele lichaam. Meestal komt dit door een ernstige ziekte.
Voor zorgprofessionals
Kanker.nl ontwikkelt de woordenboeken volgens een zorgvuldig proces en deelt ze graag met andere organisaties. Lees meer over onze werkwijze, samenwerkingen en mogelijke integratie op de pagina voor zorgprofessionals.